SRA | 07-12-2011 | Leestijd:

Een in Nederland gevestigde houdster- en financieringsmaatschappij had belangen in twee in de Verenigde Arabische Emiraten gevestigde vennootschappen. Op grond van een ruling was de deelnemingsvrijstelling tot en met 31 december 2005 van toepassing op beide deelnemingen. Van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 gold de deelnemingsvrijstelling niet. Als gevolg van een wetswijziging was per 1 januari 2007 de deelnemingsvrijstelling weer van toepassing, omdat de vennootschappen geen laagbelaste beleggingsdeelnemingen waren.

In 2007 keerden beide bedrijven dividend uit aan de Nederlandse aandeelhouder. Een groot deel van het dividend werd toegerekend aan het jaar 2006. In geschil was of op de aan 2006 toerekenbare dividenden de deelnemingsvrijstelling van toepassing was. Volgens de aandeelhouder was dit het geval omdat de dividenden niet onder de door de Hoge Raad ontwikkelde compartimenteringsleer vielen. Op basis van de in 2007 geldende wettekst was de deelnemingsvrijstelling van toepassing.

De rechtbank Haarlem deelde deze opvatting niet. Volgens de parlementaire toelichting bij de wetswijziging per 1 januari 2007 was het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om de compartimenteringsleer toe te passen op deelnemingsvoordelen. Dat betekent dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen voordelen die betrekking hebben op de periode voor 1 januari 2007 en voordelen die betrekking hebben op de periode vanaf 1 januari 2007. De deelnemingsvrijstelling gold niet voor zover de dividenden op 2006 betrekking hadden.

wetswijziging toepassing aandeelhouder deelnemingsvrijstelling dividenden compartimentering gevestigde vennootschappen gold dividend

Weten wat wij voor u kunnen betekenen?

KSG, Accountants & Belastingadviseurs