SRA | 28-10-2011 | Leestijd:

De waardering van zaken die tot het ondernemingsvermogen worden gerekend vormt nogal eens aanleiding tot discussie tussen de ondernemer en de Belastingdienst. De discussie betreft met name de waardering bij inbreng van zaken in het ondernemingsvermogen en de waardering op het moment waarop zaken het ondernemingsvermogen verlaten. Een bijzonder geval betreft de door de ondernemer en zijn gezin bewoonde woning, die mede voor de onderneming is gebruikt. Hof Den Bosch kwam onlangs tot een opmerkelijke uitspraak in een dergelijk geval.

 

Het betrof een woning, die op het moment waarop de belanghebbende zijn onderneming begon, door hem en zijn gezin werd bewoond. De woning werd ten behoeve van de onderneming verbouwd en uitgebreid. Het geheel werd vanaf de start van de onderneming op 1 januari 2004 aangemerkt als ondernemingsvermogen. De ondernemer nam het pand op de balans op naar de vrije verkoopwaarde op 1 januari 2004. In 2006 werd de onderneming verplaatst naar een extern kantoorgebouw en werd de onderneming ingebracht in een BV. De woning werd overgebracht naar het privévermogen voor de waarde in bewoonde staat. Het boekverlies van € 215.000 bracht de ondernemer ten laste van zijn winst over het jaar 2006. De inspecteur accepteerde het hele boekverlies niet. In geschil was of de woning bij inbreng mocht worden gewaardeerd op de vrije verkoopwaarde.

Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2000 accepteerde Hof Den Bosch het boekverlies. De Hoge Raad overwoog in dat arrest dat, ingeval van een woning die tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend, jaarlijks een onttrekking van het woongenot plaatsvindt. De ondernemer moet de huurwaarde van de woonruimte bij zijn winst tellen. Volgens de Hoge Raad wordt daarnaast niet ook nog een deel van de waarde van het pand aan het ondernemingsvermogen onttrokken. In het beroep in cassatie had de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat bij een deels voor zelfbewoning bestemd pand niet de totale aanschaffingskosten mogen worden geactiveerd. Dat standpunt is door de Hoge Raad afgewezen.

 

De vraag blijft echter of er sprake is van een waardedaling door zelfbewoning en zo ja, of deze is toe te rekenen aan een ondernemersbeslissing c.q. aan het resultaat van de onderneming.
In een arrest uit 1993 besliste de Hoge Raad dat de verkoop door een dga van een door hem bewoonde woning aan de BV moest plaatsvinden tegen de waarde in bewoonde staat. Hof Den Bosch refereerde wel aan dat arrest, maar schoof het terzijde omdat het een andere situatie dan een eenmanszaak betrof.

woning onderneming hoge raad ondernemer ondernemingsvermogen werd arrest pand bewoonde

Weten wat wij voor u kunnen betekenen?

KSG, Accountants & Belastingadviseurs