SRA | 09-05-2012 | Leestijd:

Op 7 mei 2004 heeft de Hoge Raad een aantal arresten gewezen over de gevolgen van de bouw van een agrarische bedrijfswoning op landbouwgrond. Tot die arresten werd aangenomen dat de bouw van een eerste bedrijfswoning geen bestemmingswijziging van de ondergrond en het erf van de woning inhield. Dat betekende dat er geen sprake was van belastingheffing over het verschil tussen de waarde van de grond als ondergrond resp. erf en de waarde als cultuurgrond. De arresten hebben geleid tot een besluit van Financiën met een praktische oplossing voor bestaande gevallen.

 

De ondergrond van een bedrijfswoning vormt keuzevermogen. Dat wil zeggen dat de ondernemer de keuze heeft om de grond tot zijn privévermogen of tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Een eenmaal gemaakte keuze kan worden herzien zolang deze keuze nog geen gevolgen heeft gehad voor een aanslag die definitief vaststaat. Daarna is herziening van de keuze alleen mogelijk op grond van een bijzondere omstandigheid.

 

De vraag in een procedure voor Hof Amsterdam was of de arresten van de Hoge Raad een bijzondere omstandigheid vormen die een herziening van de keuze voor privé- of ondernemingsvermogen van de (onder)grond van een agrarische bedrijfswoning mogelijk maakt. Het hof beantwoordde deze vraag bevestigend.

De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof niet. Toen de belanghebbende zijn aangifte inkomstenbelasting indiende over het jaar waarop hij grond van zijn ondernemingsvermogen naar zijn privévermogen overbracht, was onduidelijk of dat zou leiden tot een belaste bestemmingswijzigingswinst. Aan deze onzekerheid werd pas een einde gemaakt door de arresten uit 2004. Dat is geen bijzondere omstandigheid die herziening rechtvaardigt van de gemaakte keuze om de grond tot het privévermogen te rekenen.

privévermogen hoge raad ondernemingsvermogen grond herziening bijzondere arresten bedrijfswoning ondergrond

Weten wat wij voor u kunnen betekenen?

KSG, Accountants & Belastingadviseurs