SRA | 10-02-2012 | Leestijd:

Een vennootschap kocht in 1990 een fabriekscomplex voor een bedrag van f 38.200.000. De koopsom hoefde pas na 30 jaar, dus in 2020, betaald te worden. De vennootschap merkte deze verplichting in haar aangifte over het jaar 2002 aan als een renteloze schuld, die zij wilde waarderen op de contante waarde, rekening houdend met de op dat moment geldende marktrente. De inspecteur was van mening dat de schuld bij de waardering in 1990 een bepaalde rente en aflossingsdatum had. Volgens goedkoopmansgebruik is het niet toegestaan een dergelijke verplichting in plaats van tegen de overeengekomen rente tegen de op balansdatum geldende (lagere) marktrente te waarderen.

 

Hof Amsterdam was van oordeel dat de betalingsverplichting alleen afweek van een willekeurige schuld tegen een vaste rente voor wat betreft het niet tussentijds verschuldigd zijn van de rente. Omdat geen sprake was van een renteloze verplichting, was aanpassing van de verplichting aan de lagere marktrente niet toegestaan. In cassatie oordeelde de Hoge Raad dat er niet alleen sprake is van een rentevergoeding als partijen deze expliciet in de overeenkomst hebben opgenomen, maar ook als blijkt dat partijen de op de einddatum te betalen som hebben bepaald met inachtneming van een rentevergoeding. Het oordeel van het hof dat sprake is van een schuld met een overeengekomen rente is juist.

sprake rente vennootschap waardering verplichting schuld marktrente langlopende renteloze waarderen

Weten wat wij voor u kunnen betekenen?

KSG, Accountants & Belastingadviseurs